Afgelopen week zat ik tegenover iemand die een trui droeg waarop stond: Do Nothing Club. Kijkend naar die woorden, trok er opluchting door mijn lijf. Aha, dacht ik, dáár ben ik lid van. Wat is het toch heerlijk om ergens bij te horen.
Mijn lijf tekende dit jaar protest aan tegen alles wat ik van mezelf vroeg. De arts die me behandelde, drukte me op het hart dat ik de resultaten van zijn behandeling wel moest gebruiken voor mijn eigen herstel, en niet weg moest geven aan anderen. Dat advies heb ik ter harte genomen. Misschien wel eindelijk, of eindelijk écht. Want de weg tussen wéten wat wijsheid is en ernaar handelen, is lang en vol ongemak.
Ik hou me dus al een tijdje in. Zo ben ik niet aan die opleiding in Portugal begonnen (zó jammer). Zo is mijn nieuwe vrouwengroep nog niet gepland. Zo heb ik een stuk of twintig blogjes níet geschreven. Heb ik me niet bemoeid met een nieuwsbrief waar ik me aan stoor. Heb ik degene met wie ik een nieuw programma wil opzetten, nog niet gemaild. De groentevrouw op de markt niet gevraagd of ze nog mensen nodig hebben. En heb ik boeken niet gekocht, omdat ik ze dan ook niet hoef te lezen. En zo kan ik nog even doorgaan.
Niets doen is natuurlijk onmogelijk. Op z’n minst lig, sta of zit je. Dat is dus wat ik doe. Ik ontmoet cliënten en laat ze weer los. Ik luister muziek. Lees een boek, bak een brood. Ik kijk naar mijn tuin. Waardeer de hond. Bel lang met vrienden. Maak tijd voor wie me lief is. Zeg dingen af en ga vroeg naar bed. Saai, maar een verademing.
Want langzaam maar zeker vindt de energie die ik zo makkelijk weggaf, een smal weggetje in mijn lijf. Durf ik mijn potentie te voelen. Te genieten van wie ik ben. Een klein beetje, precies zoveel als mogelijk is. Maar alles in mij verlangt naar meer. Meer ruimte, meer liefde, meer lichtheid. Noem dat maar nothing.
Recente reacties