Jaren geleden nam iemand het mij kwalijk dat ik van mijn voetstuk was gevallen. Hij had mij erg hoog zitten, tot ik iets doms deed. Ik weet dat nog goed, omdat het me verwarde. Hoe kwam ik op dat voetstuk terecht? Had ik dat gedaan, of hij? Waarschijnlijk had ik mezelf verkocht als iemand die alles kon, maar had hij nou werkelijk gedacht dat ik een beter mens was dan anderen? Het bevestigde mij in mijn overtuiging dat ik moest zorgen dat ik niet tegen viel.

Mand
Mijn leven lang ben ik bang geweest dat ik door de mand zou vallen. Dat op een dag iedereen door zou hebben dat ik eigenlijk niets voorstelde. Dat ik wel bijzonder oogde, maar dat er eigenlijk niets was. Ik had een sluimerend verlangen om ergens mee op te houden, om geen indruk meer te maken. Om genoeg te zijn. Alleen wist ik niet hoe ik moest vallen. Ik had een duwtje nodig, uit onverwachte hoek.

Klap
Dat duwtje kwam, in oktober. De aanleiding was eigenlijk niet meer dan een aanleiding, blijkbaar was ik rijp voor een flinke smak. Ik stond voor een groep en daar gebeurde iets wat ik nog nooit had meegemaakt: ik sloeg de plank volledig mis. Ik schrok me kapot, maar hield vol, bleef staan, verloor de moed niet – tot de bel klonk. Toen zakte ik door de grond en viel met een harde klap in mijn eigen niets. Weergaloos. Voor even was ik een vis op het droge, een vogel in de lucht die vergeefs probeert te vliegen. Gelukkig was er liefde om me heen.

Nieuwe grond
Sindsdien tril ik na, al weken. Geschrokken van mijn eigen kwetsbaarheid, maar opgelucht dat het eindelijk gebeurd is. Dat er leven is na schaamte. Er lijkt iets verschoven te zijn, alsof ik niets meer hoef op te houden. Ik voel nieuwe grond, potentie, duidelijkheid, liefde. En vol verbazing kijk ik naar de santenkraam die ik rond mezelf heb opgetuigd. Wat is er eigenlijk zo leuk aan fantastisch zijn? Aan alles tegelijk doen? Wat dacht ik wel niet waar te moeten maken? Voor wie eigenlijk, en waarom? En waar kan ik het eerst mee op gaan houden?

Staan
Het stukje grond waar ik geland ben, is klein. Veel kleiner dan het stuk waar ik boven hing. Klein genoeg om precies te voelen wat er gaande is. Dat ik tijd nodig heb. Dat het genoeg is. Dat ik keuzes wil maken, orde ga scheppen. Dat ik heel graag contact wil, maar minder mijn best wil doen. Dat ik ook maar een mens ben. Dat dat soms rauw voelt. Dat ik zin heb, in van alles. Dat ik stil mag zijn. Dat dit de plek is waar ik weer op wil staan.

Want hier, op dit kleine stukje grond, ben ik thuis. Ik ben er de baas. Mijn eigen, eerlijke, zachte baas.
Wat is er veel om van te houden.